De Hongaarse verkiezingen van 2026 beloven een spannende strijd te worden tussen de regerende Fidesz-partij onder leiding van Viktor Orbán en de oppositiepartij Tisza, geleid door Peter Magyaar. Ondanks de harde campagne van de regering tegen Magyaar, is hij uitgegroeid tot de populairste politicus van het land, met recordpeilingen voor zijn partij.
De laatste tijd lijkt de stijgende trend van Tisza echter af te vlakken, terwijl Fidesz zich lijkt te herstellen. Orbán heeft zijn strategie gewijzigd en doet nu beloften op allerlei gebieden, van de economie tot sociale kwesties, om kiezers te lokken. Dit gaat gepaard met dure campagnegeschenken, zoals extra pensioenen en belastingvoordelen, die het Hongaarse begrotingstekort vergroten.
Orbán rechtvaardigt zijn beleid door te beweren dat zelfs degenen die niet op hem stemmen profiteren van zijn maatregelen. Tegelijkertijd beschuldigt hij de EU ervan geld te verspillen aan Oekraïne. Zijn ‘tsunami van beloften’ wordt echter bekritiseerd als een strategie om kiezers te verleiden zonder rekening te houden met de langetermijngevolgen.
Fidesz richt zich vooral op gepensioneerden, die een belangrijke electorale groep vormen voor de partij. Door pensioenen te verhogen en extra uitkeringen te beloven, probeert de regering hun steun te behouden. Echter, loyaliteit aan Orbán wordt beloond in het autoritaire systeem van de premier, terwijl oppositie en afwijkende meningen worden bestraft.
Het gecentraliseerde bestuur van Orbán maakt het gemakkelijk voor de regering om deze houding aan te nemen, waarbij gemeenten die Fidesz steunen meer financiering ontvangen dan oppositiegemeenten. Dit zorgt voor een onevenwichtige verdeling van middelen en versterkt de positie van Fidesz in de aanloop naar de verkiezingen.





























































