De Trump-regering heeft een beroep gedaan op het Hooggerechtshof om deportaties te starten volgens de 18e-eeuwse wetgeving. Het beroep volgt op een tijdelijke opschorting van deportaties door een federale rechter, die meer dan 200 mensen had gepresenteerd als leden van de Tren de Aragua-bende, een als terroristisch beschouwde organisatie. De wet op buitenlandse vijanden van 1798, die slechts drie keer eerder in de Amerikaanse geschiedenis is gebruikt, wordt nu ingeroepen door de Trump-regering om deportaties uit te voeren.
Het beroep van de regering Trump wordt niet door alle rechters gelegitimeerd, gezien de controversiële aard van de wet en de situatie. Met een overwegend conservatieve meerderheid in het Hooggerechtshof, waarvan drie rechters door Trump zijn benoemd, is het onduidelijk hoe de zaak zal worden beslist.
Het ministerie van Justitie heeft het Hooggerechtshof gevraagd om het mandaat van de federale rechter op te heffen, met het argument dat de president de autoriteit heeft om beslissingen te nemen met betrekking tot nationale veiligheid. De kwestie roept fundamentele vragen op over de verdeling van machten tussen de president en de rechterlijke macht.
Critici wijzen erop dat de deportaties van Venezolaanse immigranten onder de Trump-regering harder zijn dan die van nazi’s tijdens de Tweede Wereldoorlog, omdat de eersten niet dezelfde rechten hebben om hun zaak voor de rechtbank te bepleiten. De Trump-regering blijft echter vasthouden aan het standpunt dat de deportaties noodzakelijk zijn voor de nationale veiligheid.
Het is nu afwachten hoe het Hooggerechtshof zal beslissen over dit controversiële beroep. De president van het Hof heeft de tegenpartij tot 1 april de tijd gegeven om te reageren, wat aangeeft dat deze zaak met grote zorg zal worden behandeld.