De voorlopige handelsovereenkomst tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie heeft aan beide zijden van de Atlantische Oceaan voor opluchting gezorgd. De overeenkomst, aangekondigd door leiders Donald Trump en Ursula von der Laene, omvat onder andere een basisplicht van 15% voor de meeste Europese producten, evenals grote verplichtingen voor energiemarkten en investeringen door de EU in de VS. Hoewel de volledige tekst van de overeenkomst nog niet is vrijgegeven, lijkt het erop dat bepaalde producten zoals vliegtuigen, componenten, chemicaliën, halfgeleiderapparatuur en landbouwproducten uitgesloten zijn van taken, terwijl auto’s een plicht van 15% zullen krijgen.
Europese ambtenaren erkennen dat er nog steeds onderhandelingen gaande zijn over bepaalde punten van de overeenkomst, maar hebben de overeenkomst over het algemeen begroet als een manier om een groter conflict te vermijden. Deskundigen schatten dat de 15% plicht het Europese BBP met ongeveer 0,5% zal verminderen, maar de schade wordt niet als rampzalig beschouwd, vooral als vergelijkbare voorwaarden van toepassing zijn op andere belangrijke Amerikaanse handelspartners.
De overeenkomst met de VS komt kort na een vergelijkbare overeenkomst tussen Washington en Tokio, die vergelijkbare taken op hetzelfde niveau vaststelde. Dit wordt gezien als een indicatie van een nieuwe minimale plicht van 15% die van toepassing is op handelsovereenkomsten met bondgenoten. Er blijven echter onduidelijkheden bestaan, met name op het gebied van beschuldigingen met betrekking tot staal en aluminium.
Industriële groepen en bedrijven in de EU hebben gemengde gevoelens over de overeenkomst. Hoewel het wordt gezien als een kans om de voorspelbaarheid te herstellen, eisen zij ook meer transparantie en een volledige verwijdering van obstakels voor transatlantische handel. Hoewel de overeenkomst als de minst pijnlijke keuze voor de EU wordt beschouwd, blijven bedrijven zich zorgen maken over de impact van de plicht op de groei en concurrentiepositie.