Het tijdperk van absolute mondialisering, waarin aanbodketens zich naadloos over de hele lengte en breedte van de planeet uitstrekten, lijkt ten einde te lopen. De gestage ontkoppeling van economieën, het terugdraaien van tarieven en geopolitieke achterdocht geven vorm aan een nieuwe architectuur van handel en investeringen. Van de Verenigde Staten tot China en Europa vervangt het concept van ‘friendshoring’ – het verplaatsen van de productie naar geallieerde landen – de offshoring die drie decennia lang domineerde. Multinationals herontwerpen productieketens, magazijnen en logistieke netwerken om hun afhankelijkheid van ‘fragiele’ knooppunten te verminderen.
De pandemie, de oorlog in Oekraïne en de verslechtering van de betrekkingen tussen West-China fungeren als katalysator voor deze transitie. Regeringen subsidiëren op hun beurt het industriebeleid – van de Amerikaanse Inflation Reduction Act tot de Chips Act van de EU. – gericht op het beschermen van kritische producties, van microprocessors tot batterijen en groene energie. De nieuwe geo-economische realiteit is niet marktneutraal. De-globalisering brengt permanent hogere kosten met zich mee: van productie, transport, grondstoffen en – bij uitbreiding – kapitaal.
De jaren waarin de ‘goedkope wereld’ de prijzen omlaag duwde door massaproductie in China behoren tot het verleden. De arbeidskosten stijgen, tarieven drukken op de import en de behoefte aan strategische voorraden voedt de kosteninflatie. Het is onwaarschijnlijk dat centrale banken zullen terugkeren naar de nulrente van het afgelopen decennium, omdat de ‘kern’ van de inflatie veerkrachtig blijkt te zijn. Dit betekent dat de waarderingen van aandelen, die zijn gebaseerd op goedkoop geld en ketens van overrendement, op de schop worden genomen. Beleggers wenden zich tot ‘echte’ activa – energie, infrastructuur, industrie – en tonen meer voorzichtigheid tegenover bedrijven die leven van just-in-time-modellen of goedkope leningen.
De verschuiving naar veerkracht creëert nieuwe brandpunten van waarde. De grote winnaars van de nieuwe cyclus zijn: Energie en infrastructuur, logistiek en verzending over korte afstanden, de defensie-industrie en cyberveiligheid, grondstoffen en halfgeleiders en ‘vriendelijke’ productienetwerken. Aan de andere kant staan de bedrijfsmodellen die steunden op maximale efficiëntie en weinig differentiatie. Overspecialisatie in één leverancier of land wordt nu een investeringsrisico. Consumentensectoren met weinig ruimte voor het doorberekenen van kosten zien hun winsten onder druk staan. Technologie, die heeft geprofiteerd van goedkoop geld en mondiale schaalgrootte, gaat een fase van selectieve waarderingsdeflatie in – waarbij beleggers bedrijven uitkiezen die daadwerkelijk inkomsten genereren uit bedrijven die berusten op de belofte van groei.
Op de markten duidt het verhaal van de-globalisering op een kapitaalverschuiving. Langlopende obligaties hebben moeite zich te herstellen van de lage rente, terwijl beleggers de voorkeur geven aan kwalitatief hoogstaand bedrijfspapier met sterke balansen. In aandelen verschuift de belangstelling naar sectoren die tastbare resultaten opleveren – energie, materialen, defensietechnologie, infrastructuur – en minder naar puur digitale sectoren. Grondstoffen ervaren een heropleving van de vraag nu de energietransitie en de repatriëring van de productie meer metalen en materialen vereisen.
De-globalisering betekent echter niet noodzakelijkerwijs stagnatie. Het betekent een nieuwe investeringsronde – duurder maar ook duurzamer. De bedrijven die zullen overleven zijn de bedrijven die dubbele toeleveringsketens bouwen, investeren in automatisering en hun prijzen beschermen met ‘inflatieclausules’ in contracten. Het nieuwe geo-economische evenwicht kan gunstig werken – en is – gunstig voor hublanden als Griekenland. De geografische ligging tussen Europa, het Midden-Oosten en Afrika maakt het tot een natuurlijke ‘friendshoring’-pijler voor Zuidoost-Europa. De logistieke sector en de korteafstandsvaart kunnen profiteren van de groeiende behoefte aan regionale transportnetwerken. Energie-interconnecties – pijpleidingen, FSRU’s, stroomkabels – winnen strategische waarde in het nieuwe energielandschap. De industrie en de agrovoedingssector kunnen investeringen aantrekken met geavanceerde kwaliteit, traceerbaarheid en naleving van de Europese oorsprongsnormen. Zelfs de defensie-industrie kan, via scheepswerven en de coproductie van technologieën voor tweeërlei gebruik, profiteren van de golf van ketenherschikkingen in Europa.
Het proces dat we ons vandaag de dag zien ontvouwen, is niet noodzakelijkerwijs een terugtrekking in introversie. Het is een re-engineering: minder monocultuur van goedkope productie, meer veerkracht ten koste van een hogere ‘bodem’ van inflatie en kapitaalkosten. Voor de markten duidt het op een nieuw waarderingsregime – conservatiever, maar wellicht gezonder. En voor economieën als de Griekse opent zich een venster van kansen: om te transformeren van ‘acrobaten van crises’ naar knooppunten van een complexere maar ook evenwichtigere wereld.






























































