The Economist heeft Syrië uitgeroepen tot ‘land van het jaar’ voor 2025, vanwege de relatieve verbeteringen die het land heeft doorgemaakt ten opzichte van het voorgaande jaar. Echter, deze verbeteringen betekenen niet per se dat er sprake is van echte vooruitgang. De angst en onveiligheid die nog steeds aanwezig zijn in het land, met name voor minderheden zoals christenen en Alawieten, mogen niet genegeerd worden.
Het feit dat milities massamoorden hebben gepleegd op minderheden, waarbij duizenden doden vielen, mag niet als een ‘bijkomend verlies’ worden beschouwd in een zogenaamde succesvolle transitie. Het is belangrijk dat de veiligheid en rechten van alle burgers, inclusief minderheden, worden gewaarborgd voor een democratische en stabiele samenleving.
De nieuwe leider van Syrië, Ahmed Al Saraa, wordt geprezen voor het afzweren van zijn jihadistische verleden en het toestaan van zaken als muziek en alcohol. Echter, deze minimale veranderingen mogen niet de norm worden voor ‘vooruitgang’. Politieke volwassenheid moet worden gemeten aan de hand van institutionele garanties voor rechten en vrijheden, niet alleen aan extern gedrag.
Het terugkeren van ongeveer 3 miljoen Syrische vluchtelingen mag niet worden gezien als een volledig vertrouwen in het regime. Vaak is het gebrek aan opties en uitputting de reden voor terugkeer, niet per se steun voor de huidige regering. Bevolkingsbewegingen alleen zijn geen bewijs van veiligheid, rechtvaardigheid of verzoening.
Het is belangrijk om kritisch te blijven kijken naar de situatie in Syrië en niet te snel te oordelen over ‘vooruitgang’. Zolang minderheden nog steeds in angst leven, milities actief zijn en het Westen ex-jihadisten verwelkomt in naam van ‘normaliteit’, blijft het beeld van vooruitgang selectief en fragiel. De titel ‘land van het jaar’ is dan ook geen neutrale daad, maar eerder een politieke validatie van een verhaal dat niet de volledige waarheid weerspiegelt.





























































