Het Nederlandse Hooggerechtshof heeft vandaag de overheid opgeroepen om opnieuw te onderzoeken of de export van componenten van F-35-jachtvliegtuigen naar Israël moet worden toegestaan. Deze beslissing volgt op een eerdere uitspraak van het Haagse Hof van Beroep, waarin de export van dergelijke componenten werd verboden vanwege zorgen over mogelijke schendingen van het internationale humanitaire recht tijdens Israëls oorlog in de Gazastrook.
Hoewel het Hooggerechtshof de uitspraak van het Hof van Beroep niet volledig heeft bevestigd, benadrukte het dat de verantwoordelijkheid om het risico van het overtreden van het internationale recht te beoordelen bij de verantwoordelijke minister ligt en niet bij de rechterlijke macht. De regering heeft nu zes weken de tijd gekregen om een nieuwe beoordeling uit te voeren, waarbij het verbod op de export van F-35-componenten naar Israël van kracht blijft.
De vice-president van het Hooggerechtshof, Martin Pollak, benadrukte dat als de minister tijdens de herbeoordeling vaststelt dat er een duidelijk risico bestaat op het gebruik van de exportproducten voor schendingen van het internationale humanitaire recht, hij de licentie niet zal toestaan. Zolang er geen andere beslissing wordt genomen, blijft het verbod op de export van F-35-componenten naar Israël van kracht.
Het is nu aan de Nederlandse regering om op basis van het heronderzoek een beslissing te nemen over de export van F-35-componenten naar Israël. Het Hooggerechtshof heeft benadrukt dat de minister verantwoordelijk is voor het beoordelen van het risico op mogelijke schendingen van het internationale humanitaire recht en dat de exportlicentie alleen kan worden toegestaan als dit risico niet aanwezig is.