Honden begonnen duizenden jaren geleden al te evolueren naar verschillende maten en kenmerken, lang voordat de Victoriaanse periode begon. Dit is het resultaat van een nieuwe studie gepubliceerd in het tijdschrift Science door wetenschappers van de Universiteit van Exeter in Groot-Brittannië. Door het analyseren van honderden archeologische exemplaren van honden uit de afgelopen 50.000 jaar, konden de onderzoekers vaststellen dat honden zich ongeveer 11.000 jaar geleden begonnen te differentiëren door natuurlijke evolutionaire processen.
Deze bevindingen dagen de lang gekoesterde veronderstellingen uit dat honden uiterlijk alleen verschilden door selectief fokken tijdens het Victoriaanse tijdperk. Hoewel de Victorianen inderdaad een grote rol speelden in het creëren van wat we nu kennen als ‘rassen’, toont het onderzoek aan dat de fysieke diversiteit bij honden veel oudere wortels heeft. Dr. Carly Amin van de Universiteit van Exeter benadrukt dat deze resultaten de diepe geschiedenis van onze relatie met honden onderstrepen en dat de diversiteit bij honden het resultaat is van duizenden jaren van co-evolutie met menselijke samenlevingen.
De onderzoekers analyseerden 643 moderne en oude schedels van honden, waaronder erkende rassen, zwerfhonden en wolven uit de afgelopen 50.000 jaar. Ze ontdekten een breed scala aan schedelvormen en -groottes bij gedomesticeerde honden 11.000 jaar geleden, kort nadat ze zich hadden afgesplitst van wolven. De vroegste geïdentificeerde huishond dateert uit de Mesolithische vindplaats Veretye in Rusland, ongeveer 11.000 jaar geleden.
De diversiteit onder honden nam verder toe als gevolg van de verschillende rollen die ze speelden in vroege menselijke samenlevingen, variërend van jagen en hoeden tot gezelschap. Moderne hondenrassen variëren van chihuahua’s tot mastiffs en van mopshonden met platte snuiten tot windhonden met lange neuzen, veel extremer dan wat ooit in het archeologische archief is vastgelegd.
Hoewel er al duizenden jaren algemene lichaamsvariatie bij honden bestaat, begon het selectief fokken van extreme en ongezonde fysieke kenmerken pas aan het einde van de 19e eeuw. Sinds het Victoriaanse tijdperk worden honden gefokt om bepaalde eigenschappen te versterken, rassen te onderscheiden en de markt voor de verkoop van honden te ondersteunen. Deze praktijken hebben geleid tot gezondheidsproblemen bij sommige rassen, zoals ademhalingsmoeilijkheden bij honden met platte snuiten en ernstige ruggengraatproblemen bij honden met ‘worstlichamen’.
Het onderzoek van Dr. Evin en zijn team richtte zich voornamelijk op de morfologie van de schedel, maar toonde aan dat de diversiteit bij honden al duizenden jaren oud is en niet alleen het gevolg is van selectief fokken in de Victoriaanse periode. Deze nieuwe inzichten werpen een nieuw licht op de evolutie en diversiteit van onze trouwe viervoeters en benadrukken de complexe en langdurige relatie tussen mens en hond.





























































